Standaardovereenkomst TenneT bij aanbod gedoogplicht houdt stand
Op 8 juni 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) een uitspraak (ECLI:NL:RVS:2022:1597) gewezen over gedoogplichten op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: BP).
Het ging in deze zaak over een verzoek tot oplegging van een gedoogplicht van TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding tussen Zaltbommel en Wamel met bijkomende werken. De Minister heeft een gedoogplicht opgelegd krachtens artikel 2, lid 5, van de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: de BP).
De eigenaar van de percelen waarop de gedoogplicht is opgelegd, voerde in hoger beroep aan dat TenneT geen serieuze en redelijke poging heeft ondernomen om met hem tot minnelijke overeenstemming te komen. De Minister zou de gedoogplicht daarom ten onrechte hebben opgelegd. Het betoog van de perceelseigenaar slaagt niet, maar de uitspraak van de Afdeling bevat toch drie interessante aspecten.
De Afdeling acht het toelaatbaar dat TenneT vasthoudt aan een zakelijk recht voor onbepaalde duur. Het algemeen belang van toekomstige leveringszekerheid vormt voor TenneT de reden om een zakelijk recht voor onbepaalde tijd te willen vestigen. Volgens de Afdeling moet het mogelijk blijven dat een hoogspanningsverbinding in gebruik blijft na afloop van een termijn van bijvoorbeeld 50 jaar, eventueel met vernieuwde masten op dezelfde locaties. Bovendien heeft TenneT toegelicht dat de technische levensduur van de verbindingen doorgaans langer dan 40 of 50 jaar is en dat de verbindingen niet langer blijven liggen dan noodzakelijk is. Dit laatste is ook in de algemene bepalingen voor opstalrechten van TenneT gewaarborgd. Tot slot heeft de Minister erop gewezen dat de perceelseigenaar op grond van artikel 5 en 9 van de BP de mogelijkheid heeft om een verzoek tot wijziging van de gedoogbeschikking in te dienen of om te verzoeken dat de verbindingen die niet meer worden gebruikt, worden opgeruimd.
TenneT heeft toegelicht dat zij, gelet op administratieve lasten, in beginsel niet afwijkt van haar standaardovereenkomst. De Afdeling is van oordeel dat in een voorkomend geval maatwerk moet kunnen worden geleverd en dat de minister niet op voorhand tegenvoorstellen van de perceelseigenaar buiten zijn beoordeling mag laten. In dit geval heeft TenneT volgens de Afdeling een serieuze en redelijke poging ondernomen om met de perceelseigenaar tot minnelijke overeenstemming te komen. Daarbij is de nadruk gelegd op het belang van de instandhouding van de verbindingen en het belang van de leveringszekerheid.
De Afdeling oordeelt ten slotte dat er geen rechtsregel is die voorschrijft dat in de onderhandelingen over de vestiging van een recht van opstal gestreefd moet worden naar een resultaat dat gelijk is aan of vergelijkbaar is met een rechtsverhouding die ontstaat in het geval een gedoogplichtbeschikking van kracht wordt.